Het FT publiceerde afgelopen week een overzichtje van de lippendienst die een aantal leiders hadden bewezen aan de anti-protectionistische beweging. Eronder stonden de werkelijke daden die volstrekt in tegenstelling waren met hun claims. De vraag rijst dan ook wat we met vrijhandel aan moeten. De G20 is het in ieder geval eens met de stelling dat vrijhandel tot grotere welvaart lijdt en protectionisme dus bestreden moet worden.
Er zijn echter ook andere stemmen. In de NRC schrijft Noreena Hertz dat we het geloof in vrijhandel maar eens moeten opgeven.
Waarom? De enige reden die ze noemt is dat protectionisme een instrument kan zijn om de economie van een bepaald land te redden van een vrije val. Het “kan een economie de adempauze verschaffen die zij nodig heeft om weer op adem te komen.”
Dit is potentieel een interessant argument, maar geeft te weinig onderbouwen van de validiteit. Het noemt allen Zweden en Japan als voorbeelden waar het blijkbaar heeft gewerkt in de jaren 70.
Het belangrijkste argument voor vrijhandel is en blijft dat het gebaseerd is op vrije keuzes van de actoren. Ik kies ervoor om te verkopen en jij kiest ervoor te kopen. We komen samen tot een prijs en daarmee zijn we allebei beter af. Als we niet beter af zouden zijn hadden we niet in de handel deel willen nemen. Is bescherming van een industrie de prijs wel waard? Consumenten moeten al die tijd hogere prijzen betalen, dit lijdt tot economische waarde vernietiging en aantasting van consumentbelangen.
Een goede reden voor tijdelijk protectionisme is om een industrie de tijd te geven (weer) duurzaam winstgevend te worden. De bankencrisis laat zien dat private banken niet altijd de luxe hebben om hun geld in een dergelijk speculatief, lange termijn plan te stoppen. De vraag is dan of een overheid, die onder druk staat van lobby’s, wel in staat is om een rationele keuze te maken.
Een andere reden voor de overheid om te interveniëren is het potentieel aantal steuntrekkers die kan ontstaan bij een faillissement. De te verwachten last kan in contante waarden worden gedefinieerd en worden omgezet in een maximaal steunpakket. Dit is vanuit overheidsperspectief rationeel.
De casus van de Duitse auto-industrie, waar Opel door overheid is geholpen, laat zien dat er wel milde vormen van overheidssteun zijn die optimaal kunnen zijn (leningen bijvoorbeeld). Maar had Opel gered kunnen worden door Toyota’s te weren? Had dat een duurzame oplossing voor Opel opgeleverd? Geenszins.
Leningen moeten worden terugbetaald en kunnen een bedrijf redden op de korte termijn. Handelsbelemmeringen leggen de rekening bij de consument en verkleinen haar keuzemogelijkheden. Niemand is hier bij gebaat. Dus interveniëren: ja. Handelsbelemmeringen: nee.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
Eens met het artikel. Aardig voorbeeld is ook Japan: profiteerde van open markten in de VS en Europa, maar bleef zelf relatief gesloten. Kon tijdlang goed concurreren door innovatief te zijn, maar zit nu -vanwege de eigen afgesloten markt- al jarenlang in een economische crisis. Daar zal het niet gauw uitkomen tenzij het de eigen eiland mentaliteit aanpast. Dat zie ik niet gebeuren. Derhalve weinig perspectief op duurzame economische groei in landen zoals Japan.
ReplyDeleteGroet, Frits